Definitieve wetsvoorstel Wet overgang van onderneming in faillissement
Het wetsvoorstel Wet overgang van onderneming in faillissement wijzigt ook de WOR: artikel 25, artikel 31a, artikel 35b en artikel 35c.
Het wetsvoorstel heeft na een open consulatie (2024), in augustus 2025 de status “definitief” gekregen. Het definitieve wetsvoorstel behoeft nog een positief oordeel van de Raad van State en kan daarna voor behandeling naar de Tweede Kamer en voor een laatste oordeel naar de Eerste Kamer. Het tijdpad hiervan is nog niet bekend.
Positie werknemers en medezeggenschap
Het wetsvoorstel verstrekt de positie van werknemers en de OR bij “overgang van onderneming in faillissement”, beter bekend als doorstart. Bedoeling is dat werknemers die nog in dienst zijn bij de gefailleerde werkgever, bij een doorstart onder dezelfde arbeidsvoorwaarden in dienst komen bij de verkrijger. Alleen als er bij de overgang arbeidsplaatsen verdwijnen door bedrijfseconomische omstandigheden, kan de verkrijger aan minder werknemers een arbeidsovereenkomst aanbieden. Dat moet gebeuren op een objectieve en transparante manier.
Het wetsvoorstel regelt adviesrecht voor de OR, de PVT en de PV.
Adviesrecht OR/PVT
De Hoge Raad oordeelde in 2017 (de DA-beschikking) dat artikel 25 WOR adviesrecht OR, ook tijdens een faillissement, in de volgende gevallen van toepassing is. De curator moet de OR om advies vragen als hij:
- de onderneming in faillissement tijdelijk voortzet en in dat kader een besluit wil nemen als bedoeld in artikel 25 lid 1 WOR, of
- de onderneming wil laten doorstarten en daarbij het vooruitzicht bestaat dat arbeidsplaatsen behouden blijven.
Het besluit om de onderneming tijdelijk voort te zetten is op zichzelf geen adviesplichtig besluit.
Toepassing van artikel 25 lid 2 t/m lid 6 WOR is in faillissement niet altijd mogelijk en mag de curator hiervan afwijken.
In dit wetsvoorstel wordt deze beschikking van de Hoge Raad over het adviesrecht van de OR, in wetgeving omgezet. Met een vergelijkbare wettelijke regeling voor de PVT en PV.
Adviestermijn
Als er een mogelijkheid is voor een (gedeeltelijke) doorstart dan moet de curator hierover snel kunnen beslissen. Ook als de curator de onderneming tijdelijk wil voortzetten en een adviesplichtig besluit wil nemen. Artikel 25 (nieuw) lid 7 WOR regelt de adviestermijn voor de OR, deze mag worden bepaald door de curator.
De termijn moet volgens het wetsvoorstel “redelijk” zijn, wat betekent dat de OR voldoende tijd moet krijgen voor een weloverwogen advies. Deze redelijke termijn bij verkoop van de onderneming (artikel 25 lid 1 a WOR), is volgens het wetsvoorstel tenminste drie dagen, waarvan twee dagen geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag mag zijn.
Geen opschorting besluit en geen beroepsrecht OR
Artikel 25 (nieuw) lid 7 WOR regelt ook dat wanneer de curator het advies van de OR (deels) niet overneemt, hij de uitvoering van zijn besluit niet met een maand hoeft op te schorten. En is ook artikel 26 WOR (beroepsrecht OR) niet van toepassing. Wel kan de OR terecht bij de rechter-commissaris tegen een besluit van de curator (zie het wetsvoorstel-artikel 69 Fw, in het kader).
De rechter-commissaris moet de OR of de PVT horen voordat hij beslist over toestemming voor verkoop van de onderneming. Om de bezwaren van de OR of de PVT mee te kunnen wegen. Het horen van de OR/PVT is niet nodig als de OR/PVT advies heeft uitgebracht.
Tips voor de OR/PVT
Wordt de OR of PVT geconfronteerd met een (dreigend) faillissement van het bedrijf, dan zijn er een aantal acties te ondernemen:
- Gaat het om 25 1 a WOR (gedeeltelijke) verkoop van de onderneming (doorstart), let op de termijn die de curator vaststelt voor het OR-advies en ten minste 2 dagen buiten het weekend en erkende feestdagen vallen.
- Spreek met de curator af dat de OR-leden gedurende deze termijn geheel worden vrijgesteld van werk, voor het kunnen bestuderen van de situatie en het opstellen van het OR-advies.
- Spreek met de curator af dat de OR een externe adviseur kan inschakelen. De externe adviseur kan de OR helpen bij het opstellen van het OR-advies en indien nodig de OR te begeleiden bij verdere stappen; houdt ook met dat laatste rekening in de kostenraming (de kosten vooraf melden aan de curator).
Wij kunnen jou helpen
Soms word je geconfronteerd met complexe materie of met onderwerpen waar je niet in thuis bent. De gespecialiseerde organisatieadviseurs van SBI Formaat kunnen jou daarmee helpen. Wij schakelen de adviseur in die gespecialiseerd is in het thema wat bij jullie speelt en ontwerpen een aanpak die aansluit bij de voorliggende situatie. Van reorganisatie, organisatieverandering, fusie, overname, HR, governance naar financieel en strategisch beleid. Ons organisatieadvies is gedegen en effectief. Daar kun je verder mee!
Wil jij deskundig organisatieadvies? Klik hier:
De voorgestelde wetswijziging van de WOR en de Faillissementswet (Fw)
Welke WOR-wijzigingen regelt het wetsvoorstel?
Artikel 25 WOR krijgt een toegevoegd lid 7:
- In afwijking van de voorgaande leden wordt de ondernemingsraad door de curator, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Faillissementswet, in de gelegenheid gesteld overeenkomstig het tweede en derde lid, het vierde lid, eerste volzin, en het vijfde lid advies uit te brengen over elk besluit als bedoeld in het eerste lid dat door hem wordt voorgenomen in het kader van een voortzetting van de onderneming in faillissement of in het kader van een overdracht van de zeggenschap over de onderneming of een onderdeel daarvan in faillissement. De ondernemingsraad krijgt daartoe de gelegenheid binnen een door de curator te bepalen redelijke termijn. Het vierde lid, tweede volzin, en het zesde lid van dit artikel en de artikelen 26 en 36, tweede, derde en vijfde lid, zijn niet van toepassing.
Artikel 31a WOR krijgt een toegevoegd lid 9:
- Zodra de ondernemer voorziet dat aan hem surseance van betaling zal worden verleend of dat hij in staat van faillissement zal worden verklaard, informeert hij de ondernemingsraad hierover. De ondernemer kan ter zake van deze informatieverstrekking overeenkomstig artikel 20, eerste lid, geheimhouding opleggen.
Artikel 35b lid 5 WOR krijgt een zin toegevoegd:
In geval van een faillissement worden de in de onderneming werkzame personen door de curator, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Faillissementswet, in een vergadering als bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over elk besluit als bedoeld in de eerste volzin in het kader van een voortzetting van de onderneming in faillissement of in het kader van een overdracht van de zeggenschap over de onderneming of een onderdeel daarvan in faillissement.
In artikel 35c lid 3 WOR, wordt na “31, eerste lid,” ingevoegd “31a, negende lid,”.
Wat regelt het wetsvoorstel in de Faillissementswet voor de OR/PVT?
Artikel 69
1. Iedere schuldeiser, de schuldeiserscommissie en ook de gefailleerde kunnen door het indienen van een verzoek tegen elke handeling van de curator bij de rechter-commissaris opkomen, of van deze een bevel uitlokken, dat de curator een bepaalde handeling verrichte of een voorgenomen handeling nalate. (..)
In artikel 69 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid 2 ingevoegd, luidende:
2. De binnen de onderneming ingestelde ondernemingsraad kan een verzoek als bedoeld in het eerste lid indienen, wanneer:
a. de curator het bepaalde in artikel 25, zevende lid, van de Wet op de ondernemingsraden niet naleeft;
b. een besluit als bedoeld in artikel 25, zevende lid, van de Wet op de ondernemingsraden niet in overeenstemming is met het advies van de ondernemingsraad;
of c. feiten of omstandigheden bekend zijn geworden, die, waren zij aan de ondernemingsraad bekend geweest ten tijde van het uitbrengen van zijn advies, aanleiding zouden kunnen zijn geweest om dat advies niet uit te brengen zoals het is uitgebracht.
Het verzoek wordt niet ontvankelijk verklaard indien het verzoek betrekking heeft op een besluit inzake een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 666 lid 1, onderdeel a, of lid 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de ondernemingsraad voor of na de indiening van dit verzoek door de rechter-commissaris ingevolge artikel 176a, eerste lid, is opgeroepen om te worden gehoord.
Na artikel 176 komt en extra artikel 176a:
1. Wordt de toestemming, bedoeld in artikel 176, eerste lid, gevraagd in het kader van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 666 lid 1, onderdeel a, of lid 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan beslist de rechter-commissaris op een zo kort mogelijke termijn, die in ieder geval niet langer is dan drie dagen. Alvorens een beslissing te nemen, kan de rechter-commissaris betrokkenen bij de overgang van de onderneming horen.
In het geval van artikel 666 lid 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek neemt de rechter-commissaris geen beslissing dan na verhoor of behoorlijke oproeping van:
a. de curator;
b. degene die als beoogd verkrijger, als bedoeld in artikel 666b lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, betrokken is;
en c. de krachtens wettelijke bepalingen binnen de onderneming ingestelde ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, tenzij deze overeenkomstig artikel 25, zevende lid, of artikel 35b, vijfde lid, in verbinding met artikel 35c, derde lid, van de Wet op de ondernemingsraden advies heeft uitgebracht en in het besluit van de curator tot overgang van de onderneming dit advies geheel wordt gevolgd.
2. Is sprake van een overgang van een onderneming waarop artikel 666 lid 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is, dan verleent de rechter-commissaris de toestemming, bedoeld in artikel 176, eerste lid, alleen als:
a. te voorzien is dat er binnen 26 weken na de overgang noodzakelijkerwijs arbeidsplaatsen vervallen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 669 lid 3, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover de curator heeft aangegeven dat de beoogd verkrijger voornemens is niet alle werknemers in dienst te nemen op de in artikel 7:666b lid 2 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde grond;
b. de uitgangspunten die de beoogd verkrijger van plan is te hanteren bij het aanbieden van een dienstverband aan de werknemers, in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 666b van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
en c. ten aanzien van de ondernemingsraad is voldaan aan het bepaalde in artikel 25, zevende lid, van de Wet op de ondernemingsraden dan wel ten aanzien van de personeelsvertegenwoordiging is voldaan aan het bepaalde in artikel 35b, vijfde lid, in verbinding met artikel 35c, derde lid, van die wet.
3. Is sprake van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 666 lid 1, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en is lid 2, tweede zin, van dat artikel niet van toepassing, dan verleent de rechter-commissaris de toestemming, bedoeld in artikel 176, eerste lid, alleen als:
a. ten aanzien van de ondernemingsraad is voldaan aan het bepaalde in artikel 25, zevende lid, van de Wet op de ondernemingsraden dan wel ten aanzien van de personeelsvertegenwoordiging is voldaan aan het bepaalde in artikel 35b, vijfde lid, in verbinding met artikel 35c, derde lid, van die wet;
en b. de curator een verklaring van de beoogd verkrijger overlegt waaruit de uitgangspunten blijken die de beoogd verkrijger van plan is te hanteren bij het aanbieden van een dienstverband aan de werknemers.
4. De verklaring, bedoeld in het vorige lid, bevat in ieder geval informatie over:
a. het aantal werknemers aan wie de verkrijger een aanbod zal doen tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst;
b. de arbeidsvoorwaarden die hij daarbij zal hanteren;
c. de wijze waarop hij de werknemers zal selecteren die een aanbod krijgen;
en d. de wijze waarop hij de werknemers zal informeren over het selectieproces.
5. (..)
6. (..)


