Mede-ondernemerschap (overheid en profit)
Uitspraak: Adviesrecht besluit Staat

Uitspraak: Adviesrecht besluit Staat

Moet de Staat als mede-ondernemer alsnog advies vragen aan de OR van de Dienst Omroepbijdragen over het besluit tot opheffing van de Dienst? Het wetsvoorstel waarin het besluit is opgenomen, is al aanvaard door de Ministerraad.(JAR 1999/193)

Uitspraak Ondernemingskamer: Ja, het besluit is kennelijk onredelijk omdat geen advies is gevraagd. De Ondernemingskamer acht zich bevoegd de Staat ertoe te veroordelen om alsnog advies te vragen. (art. 25 lid 1 onderdeel c WOR, art. 26 lid 5 WOR, art. 46d WOR) 

Situatie:

In de vergadering van de ministerraad van 2 juli 1999 is het wetsvoorstel aanvaard tot het afschaffen van de inning van omroepbijdragen en het opheffen van de Dienst Omroepbijdragen. Aan de Ondernemingsraad van de Dienst Omroepbijdragen is voorafgaand geen advies hierover gevraagd. De Ondernemingsraad heeft de Staat gesommeerd om over te gaan tot opschorting en intrekking van het besluit zoals vervat in het wetsvoorstel. De Staat is hierop niet ingegaan. Daarop heeft de Ondernemingsraad bij de Ondernemingskamer voorlopige voorzieningen gevorderd.

Ondernemingskamer: 

De Staat heeft met betrekking tot het bestreden besluit te gelden als mede-ondernemer. Het besluit grijpt immers rechtstreeks in in de onderneming van de Dienst Omroepbijdragen. Daaruit volgt dat de Ondernemingsraad zijn adviesrecht ook jegens de Staat kan geldend maken. De personele gevolgen van de afschaffing van de omroepbijdragen en in verband daarmee de opheffing van de onderneming kunnen in redelijkheid niet van de modaliteiten van het daartoe strekkende besluit worden geabstraheerd. De Ondernemingsraad moet dan ook bij zijn advies de (personele) gevolgen van de voor zijn advisering relevante modaliteiten van de beoogde afschaffing van de omroepbijdragen en in verband daarmee de opheffing van de onderneming als zodanig kunnen betrekken. Een andere opvatting zou op gespannen voet staan met de WOR en het uitdrukkelijk daaraan door de wetgever ten grondslag gelegde uitgangspunt dat de regeling van de medezeggenschap bij publiekrechtelijke lichamen zo nauw mogelijk dient aan te sluiten bij die welke geldt voor de marktsector. Bovendien valt niet in te zien waarom of in welk opzicht aan het primaat van de politiek afbreuk zou worden gedaan indien de ondernemingsraad in een aan het besluit voorafgegaan advies bijvoorbeeld zou hebben geadviseerd, de bij de dienst werkzame personen in geval van fiscalisering van de omroepbijdragen te doen overgaan naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen of dat behoud van de zelfstandigheid van de dienst de voorkeur zou verdienen boven de opheffing daarvan. Evenmin valt in te zien waarom de Staat zulke vooraf kenbaar gemaakte opvattingen van de ondernemingsraad niet bij zijn besluitvorming en zijn overwegingen zou willen betrekken. Op grond van de WOR dient de Staat dergelijke overwegingen juist wel bij zijn besluitvorming te betrekken en daarom ook voorafgaand advies te vragen. Het besluit is dan ook kennelijk onredelijk. De verdeling van de bevoegdheden tussen formele wetgever en rechterlijke macht verhindert echter dat de rechter ingrijpt in het proces van wetgeving in formele zin waarneer dat proces, zoals in dit geval, een aanvang heeft genomen. De afbakening van bevoegdheden tussen de wetgever en de rechter laat niettemin onverlet dat in een geval als dit de Staat de voor hem uit de WOR voortvloeiende verplichtingen dient na te komen. Niet valt in te zien dat een bij uitstek daartoe aangewezen rechter, in dit geval dus de Ondernemingskamer, niet de bevoegdheid zou hebben door een daartoe strekkende veroordeling de nakoming van de verplichting advies te vragen te effectueren. De Ondernemingskamer veroordeelt de Staat dan ook om alsnog over het besluit onverwijld aan de Ondernemingsraad advies te vragen op grond van artikel 25 WOR. De Ondernemingskamer spreekt echter geen voorzieningen uit ten aanzien van het opschorten van de (verdere) behandeling van het wetsvoorstel. 

DATUM UITSPRAAK: 22 juli 1999 
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: Ondernemingsraad Dienst Omroepbijdragen / 1. Dienst Omroepbijdragen en 2. Staat der Nederlanden
VINDPLAATS: JAR 1999/193

Deel dit bericht