Einde werk - Sluiting onderneming
Uitspraak: Afwijken van OR-advies (14)

Uitspraak: Afwijken van OR-advies (14)

Is een besluit tot sluiting van de vestiging Amersfoort kennelijk onredelijk, aangezien de OR een alternatief voorstel voor nieuwbouw aan de rand van Amersfoort heeft voorgesteld? (ROR 2002/18)

Uitspraak Ondernemingskamer: Nee, de motivering van de ondernemer, gericht op de toekomst en financieringsmogelijkheden maken het besluit naar de inhoud niet onredelijk.

Situatie:

Rohm and Haas BV is onderdeel van de wereldwijd gevestigde Rohm and Haas Groep, waarvan het hoofdkantoor is gevestigd in de VS. De fabriek in Amersfoort, waarin 100 werknemers werkzaam zijn, is begin 1999 door de Rohm and Haas Groep overgenomen. In deze fabriek worden Adhesives & Sealants (A&S) geproduceerd. Deze productie maakt deel uit van de Performance Polymers, één van de vijf productgroepen van Rohm and Haas BV. Op 10 juli 2001 heeft Rohm and Haas aan de ondernemingsraad advies gevraagd over het voornemen om de operationele activiteiten van de vestiging Amersfoort in te krimpen en uiteindelijk te beëindigen. De ondernemingsraad heeft zich bij het toetsen van het voorgenomen besluit en bij het ontwikkelen van alternatieven laten adviseren door Hendrik & Partners Organisatieadvisering en door PNO Consultants. Op 7 november 2001 heeft de ondernemingsraad zijn advies uitgebracht. De ondernemingsraad adviseerde de ondernemer om het voornemen te heroverwegen en te besluiten tot afslanking van de fabriek in Amersfoort, sluiting van de fabriek in Bremen, waarbij op lange termijn nieuwbouw in Amersfoort gerealiseerd kan worden. Daarvoor zou subsidie kunnen worden verkregen. Rohm and Haas heeft dit advies als een negatief advies opgevat, maar overeenkomstig haar oorspronkelijke voornemen besloten. De ondernemingsraad is in beroep gegaan tegen dit besluit.

Ondernemingskamer:

De ondernemingsraad heeft in beroep in de eerste plaats aangevoerd dat de ondernemer al in april 2001 op de hoogte was van het voornemen tot sluiting van de fabriek in Amersfoort, terwijl toen niet, ingevolge art. 24 WOR, met de ondernemingsraad is overlegd over de wijze waarop hij zou worden betrokken bij de voorgenomen besluitvorming. Uit de notulen van de overlegvergadering d.d.13 augustus 2001 blijkt dat de ondernemingsraad in april/mei 2001 heeft begrepen “dat het voor de locatie Amersfoort negatief zou uitpakken”. De ondernemer heeft meteen nadat duidelijk werd dat sluiting van Amersfoort een reële optie was, de ondernemingsraad om advies gevraagd. Vervolgens is er een uitgebreid overlegtraject gevolgd met negen overlegvergaderingen, waarbij de ondernemingsraad werd bijgestaan door twee adviseurs. De ondernemingsraad is tijdig ingeschakeld en het is niet zo dat zijn advies niet van wezenlijke invloed heeft kunnen zijn. Verder is het beroep onder meer gegrond op het feit dat de ondernemer niet heeft beslist overeenkomstig het alternatief van de ondernemingsraad. Niet in geschil is dat de Rohm and Haas Groep genoodzaakt was te komen tot verlaging van de vaste kosten door overcapaciteit weg te snijden. Omdat ook de ondernemingsraad inziet dat de huidige ligging van de fabriek in Amersfoort (dichtbij de bebouwde kom) op enig moment een belemmering zal vormen voor verdere uitbreiding, heeft de ondernemingsraad voorgesteld dat nieuwbouw wordt gepleegd aan de rand van Amersfoort. De door Rohm and Haas gegeven motivering voor zijn besluit kan de beslissing dragen, vooral voorzover deze inhoudt dat de toekomstmogelijkheden van de vestiging in Amersfoort onzeker zijn en nieuwbouw aldaar, vanwege de uitbreidingsmogelijkheden in Bremen en de aan de financiering van de nieuwbouw verbonden onzekerheden, niet voor de hand ligt. In ieder geval kan niet gezegd worden dat het besluit naar de inhoud kennelijk onredelijk is. Wijst de verzoeken af.

DATUM UITSPRAAK: 12 maart 2002
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: Ondernemingsraad Rohm and Haas B.V. / Rohm and Haas B.V.
VINDPLAATS: ROR 2002/18

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht