Ondernemingsovereenkomst
Uitspraak: Eenzijdig opzeggen convenant

Uitspraak: Eenzijdig opzeggen convenant

Heeft de ondernemer een redelijke grond voor het eenzijdig opzeggen van het convenant met de OR? (Nnb)

Kantonrechter: Ja, de OR heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit convenant noodzakelijk is voor het functioneren van de OR. De OR heeft daarnaast niet betwist dat ontwikkelingen op het gebied van medezeggenschap het voortbestaan van het convenant weerleggen. 

Situatie:

Op 9 juni 1997 hebben de gemeente en de OR een convenant afgesloten voor onbepaalde tijd. Hierin worden verdere bevoegdheden ex artikel 32 WOR aan de OR toegekend. Een jaar na datum ondertekening diende het convenant geëvalueerd te worden. Een dergelijke evaluatie heeft nog niet plaatsgevonden. Bij brief van 12 april 2005 heeft de gemeente de OR bericht het convenant op te zeggen per 1 januari 2006. Aangegeven wordt dat de omstandigheden ten opzichte van 1997 dermate gewijzigd zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid het niet mogelijk is om partijen aan dit convenant gebonden te houden. De ondernemingsraad is het met deze eenzijdige opzegging niet eens en heeft het geschil ter bemiddeling aan de bedrijfscommissie voorgelegd en daarna voor een bindende beslissing aan de kantonrechter.

Kantonrechter:

De kantonrechter neemt als uitgangspunt dat deze overeenkomst voor onbepaalde tijd kan worden opgezegd met inachtneming van een redelijke termijn, nu niet is gebleken dat partijen hebben beoogd dat het convenant in het geheel niet opzegbaar zou zijn. In sommige gevallen geldt dat opzegging van een overeenkomst voor onbepaalde tijd in verband met de aard van de overeenkomsten of bijzondere omstandigheden niet zondermeer mogelijk is en dat een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging dient te bestaan.

De ondernemingsraad stelt dat het toetsingscriterium dient te zijn:of een belangrijke wijziging van omstandigheden met zich meebrengt dat het convenant naar redelijkheid en billijkheid niet meer in stand kan blijven. De kantonrechter geeft aan dat in de wet(sgeschiedenis), literatuur en jurisprudentie geen aanknopingspunten voor de stelling te vinden dat rekening moet worden gehouden met de bestuursrechtelijke en medezeggenschapsrechtelijke kant van de kwestie. Het enige wat er op dit terrein ligt zijn de parlementaire stukken van het wetsvoorstel Wet medezeggenschap werknemers. Alhoewel dat wetsvoorstel is ingetrokken, ondersteunen die stukken de stelling dat de ondernemingsovereenkomst louter civielrechtelijk moet worden bekeken.

De vraag is of in het onderhavige geval de eis moet worden gesteld dat er voor opzegging een redelijke grond moet bestaan. De overeenkomst dateert pas van 9 juni 1997 en is tot stand gekomen op het moment dat de WOR recent herzien was. Denkbaar is dat er op dat moment nog veel onduidelijkheid en onzekerheid bestond waardoor partijen de behoefte hadden bepaalde zaken vast te leggen. Partijen zijn het er blijkbaar over eens dat het convenant de OR verdergaande bevoegdheden toekent dan de WOR doet. Als het convenant wegvalt resteert het wettelijk kader van de WOR als minimum, waaraan niet kan worden getornd. De OR heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat en waarom hij met dit minimumkarakter niet uit de voeten zou kunnen c.q. waarom er een aanvulling op noodzakelijk is. Daar komt bij dat de OR niet betwist dat er sinds het sluiten van het convenant allerlei ontwikkelingen hebben plaatsgevonden op het terrein van medezeggenschap c.q. inspraak. De OR betwist evenmin dat daardoor het kader van de medezeggenschap c.q. inspraak in wezen ruimer is dan het minimum dat de WOR biedt. Dat een deel van het kader is verschoven naar c.q. is neergelegd bij de individuele werknemer lijkt te passen bij de huidige tijdsgeest en de OR heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat hij met redenen heeft te vrezen de bedoelde regelingen door de gemeente niet zullen worden benut of nageleefd. Dit leidt tot de conclusie van de kantonrechter dat hier geen sprake is van een bijzondere situatie waarin extra eisen aan de opzegging gesteld kunnen worden. De gehanteerde opzeggingstermijn van ruim 8 maanden, afgezet tegen de looptijd van het convenant op het moment van opzegging (bijna 8 jaar) wordt niet onredelijk geacht.

DATUM UITSPRAAK: 28 december 2005
RECHTERLIJK COLLEGE: Kantonrechter Leiden 
NAAM PARTIJEN: OR Gemeente Leiden / Gemeente Leiden
VINDPLAATS: Nnb

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht