Verhuizing
Uitspraak: Toezegging huisvesting

Uitspraak: Toezegging huisvesting

Is een besluit kennelijk onredelijk omdat de ondernemer de toezegging aan toenmalige ondernemingsraden niet is nagekomen?(ROR 2000/25)

Uitspraak Ondernemingskamer: Ja, nu de ondernemer niet kan voldoen aan de gedane toezegging, is het besluit kennelijk onredelijk en moet het worden ingetrokken.

Situatie:

In november 1997 hebben de toenmalige ondernemingsraden geadviseerd over de vorming van twee nieuwe sectoren: Stedelijke Ontwikkeling en Stadsbeheer. In dat adviestraject was huisvesting één van de grootste problemen. De ondernemingsraden adviseerden positief, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de definitieve huisvesting van de beide nieuwe sectoren in 2001 gerealiseerd zou zijn. Nadat het besluit in december 1997 was genomen werd de sector Stadsbeheer tijdelijk gehuisvest in het gebouw Koningstein. Uit een brief van het College van B&W van 29 juni 1999 aan het personeel van de gemeente bleek de bedoeling om (onder meer) de sector Stadsbeheer vóór het einde van 1999 te laten verhuizen naar de Westergracht. Op 1 december 1999 ontvingen de ondernemingsraden een adviesaanvraag over de nota “Ontwikkelingen huisvesting Westergracht”. Uit deze nota blijkt dat er eerst een grote verbouwing moet worden verricht om alle betrokken sectoren in de Westergracht te huisvesten. In deze nota wordt aan B&W voorgesteld te besluiten dat de sectoren ESRC/Welzi­jn en ICT op korte termijn naar de Westergracht worden verplaatst en de sector Stadsbeheer, in afwachting van de verbouwing, tot augustus 2001 in Konings­tein blijft. 

De ondernemingsraden hebben negatief geadviseerd. Zij stelden onder meer dat de gemeente zich aan de afspraken moet houden en toezeggingen moet nakomen. Nadat B&W op 11 januari en de gemeenteraad op 8 maart 2000 besloten overeenkomstig het voorstel in de nota, gingen de ondernemingsraden in beroep.

Ondernemingskamer: 

De gemeente heeft terecht aangevoerd dat het besluit, waartegen het beroep zich richt, niet op 8 maart 2000, maar op 11 januari 2000 door B&W is genomen. Dit betekent niet dat de ondernemingsraden niet ontvankelijk in hun beroep zouden zijn wegens overschrijding van de in art. 26 lid 2 WOR genoemde beroepstermijn van een maand. Het besluit van B&W is immers niet schriftelijk aan de ondernemingsraden meege­deeld. De gemeente heeft het voorgenomen besluit, zonder voorbehoud, ter advisering voorgelegd en de ondernemingsraden hebben advies uitgebracht, zodat het verweer van de gemeente dat het besluit niet adviesplichtig zou zijn op grond van art. 25 WOR, wordt verworpen. 

De kern van de door de ondernemingsraden tegen het besluit aangevoerde bezwaren is dat de gemeente een aan de toenmalige ondernemingsraden gedane toezeg­ging niet nakomt. Deze toezegging, waarmee werd tegemoet gekomen aan een uitdrukkelij­ke voorwaarde die de toenmalige ondernemingsraden in hun in november 1997 uitgebrach­te advies hadden gesteld, weegt zwaar bij de beoordeling van de vraag of de gemeente, na een aanvankelijke mededeling in juni 1999 dat de sector Stadsbeheer eind 1999 naar de Westergracht zou verhuizen, in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit dat niet de sector Stadsbeheer maar andere sectoren van de gemeente, op korte termijn de Wester­gracht kunnen betrekken. 

Dat is alleen het geval indien er redelijke zekerheid bestaat dat de nog te verrichten bouwwerkzaamheden zodanig tijdig in 2001 voltooid zullen zijn, dat de sector Stadsbeheer het pand aan de Westergracht in 2001 zal kunnen betrekken en dat de gemeente dus, ook bij de gewijzigde besluitvorming, zal kunnen voldoen aan de door haar gedane toezegging. 
Deze redelijke zekerheid heeft de gemeente niet geboden. De planning blijkt nu al achter te lopen. Het besluit is dus kennelijk onredelijk en moet worden ingetrokken. 

DATUM UITSPRAAK: 31 mei 2000
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer 
NAAM PARTIJEN: 1. OR sector Stadsbeheer (SB) , 2. OR sector Stedelijke Ontwikkeling (SO) en 3. OR sector Facilitai­re Dienst (FD) / Gemeente Haarlem 
VINDPLAATS: ROR 2000/25; JOR 2000/210; JAR 2000/162

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht