Aanstelling, ontslag en bevordering
Uitspraak: Vacaturestop

Uitspraak: Vacaturestop

Is het besluit tot instellen van een vacaturestop instemmingplicht omdat hier sprake is van wijziging van het aanstellingsbeleid of moet over dit besluit overleg worden gevoerd met de vakbonden vanwege het fundamentele karakter van het besluit? (Voorzieningenrechter JAR 2002/245 & Gerechtshof JAR 2003/15 & Hoge Raad JAR 2004/238)

De Departementale Ondernemingsraad (DOR) van het Ministerie van Justitie is van mening dat het besluit tot de vacaturestop niet had mogen worden genomen zonder instemming van de DOR.

In kort geding wordt de DOR in het gelijk gesteld.
Het Gerechtshof oordeelt dat het besluit om tijdelijk geen werknemers aan te nemen of in bepaalde functies aan te stellen niet kan worden beschouwd als een regeling op het gebied van het aanstellingsbeleid dat de instemming van de OR zou behoeven.
De Hoge Raad verklaart de DOR niet-ontvankelijk bij gebrek aan belang.

Situatie:

Bij brief van 26 juli 2002 heeft de wnd. secretaris-generaal namens de minister van Justitie de Departementale Ondernemingsraad (DOR) geïnformeerd over maatregelen waartoe de Minister heeft besloten, in het licht van de financiële problematiek van het Ministerie en mede gelet op het Strategisch Akkoord van 3 juli 2002. In deze brief staat onder meer dat met ingang van 26 juli 2002 besloten is een taakstellende korting van 7% op jaarbasis toe te passen op de P(ersonele) budgetten van 2002 en 2003 en dat ter realisatie van deze taakstellende korting als voorgeschreven instrument in ieder geval tot nader order, een volledige vacaturestop geldt. Verder werd meegedeeld dat eveneens vanaf 26 juli 2002 Justitiebreed een verplichtingenstop met betrekking tot inhuur van derden geldt. De DOR heeft bij brief van 5 augustus2002 aan de minister laten weten dat deze taakstelling een voorgenomen besluit is in het kader van de WOR en aan hem ter advisering dan wel ter instemming dient te worden voorgelegd.

De Minister schreef bij brief van 21 augustus 2002 dat geen sprake is van een voorgenomen besluit, dat het een politiek besluit betreft waarvoor het politiek primaat geldt, dat er geen sprake is van adviesplicht en dat het instemmingsrecht niet aan de orde is. Daarop heeft de DOR de nietigheid van het besluit ingeroepen en de Minister verzocht om binnen 5 dagen een instemmingsaanvraag bij hem in te dienen en met hem in overleg te treden. Daarop reageerde de Minister bij brief van 3 september 2002 met de mededeling dat het besluit tot het instellen van een vacaturestop nog geen vervolgmaatregel is waarop art. 46 WOR toepassing zou moeten vinden en dat er sprake is van een voorlopige maatregel in afwachting van uitwerkingsplannen. De DOR vorderde daarop in kort geding de Staat op te dragen de vacaturestop in te trekken dan wel te schorsen.

Voorzieningenrechter:

Het invoeren van de vacaturestop zal tot gevolg hebben dat met minder personeel hetzelfde werk verricht moet worden en zal dus gevolgen hebben voor de werkzaamheden van de overige in de onderneming werkzame personen. Aan de vacaturestop zijn niet alleen personele gevolgen inherent, maar deze strekt in het bijzonder tot regeling van die gevolgen (zie Hoge Raad 26 januari 200, NJ 2002, 223). Daarom valt de vacaturestop niet onder de uitzonderingsbepaling van art. 46d sub b WOR. De vacaturestop is aangekondigd als een maatregel ter realisatie van de taakstelling en niet als samenhangend met dan wel vooruitlopend op een besluit tot inkrimping of wijziging van de werkzaamheden dan wel reorganisatie van de onderneming. De vacaturestop is dus niet een besluit dat samenhangt met een inkrimping/wijziging van de werkzaamheden. De vacaturestop ligt op het gebied van het aanstellingsbeleid, nu door de vacaturestop de aanneming van personeel voor opengevallen vacatures, anders dan tot dan toe gebruikelijk, in principe niet meer plaats vindt. Daarmee wordt het aanstellingsbeleid gewijzigd. De instemming van de DOR is voor dit besluit dus vereist. Vast staat dat de maatregel van de vacaturestop minstens drie maanden zal duren. Deze termijn is niet zo gering dat het instemmingsrecht maar buiten beschouwing moet worden gelaten. Ook het verweer dat in het verleden vaker een tijdelijke vacaturestop is geweest zonder overleg met en instemming/advies van de ondernemingsraad, kan niet leiden tot het oordeel dat ten aanzien van het op 26 juli 2002 genomen besluit tot de vacaturestop geen instemmingsrecht van de DOR vereist zou zijn. Wijst de vordering toe. (JAR 2002/245)

Het invoeren van de vacaturestop zal tot gevolg hebben dat met minder personeel hetzelfde werk verricht moet worden en zal dus gevolgen hebben voor de werkzaamheden van de overige in de onderneming werkzame personen. Aan de vacaturestop zijn niet alleen personele gevolgen inherent, maar deze strekt in het bijzonder tot regeling van die gevolgen (zie Hoge Raad 26 januari 200, NJ 2002, 223). Daarom valt de vacaturestop niet onder de uitzonderingsbepaling van art. 46d sub b WOR. De vacaturestop is aangekondigd als een maatregel ter realisatie van de taakstelling en niet als samenhangend met dan wel vooruitlopend op een besluit tot inkrimping of wijziging van de werkzaamheden dan wel reorganisatie van de onderneming. De vacaturestop is dus niet een besluit dat samenhangt met een inkrimping/wijziging van de werkzaamheden. De vacaturestop ligt op het gebied van het aanstellingsbeleid, nu door de vacaturestop de aanneming van personeel voor opengevallen vacatures, anders dan tot dan toe gebruikelijk, in principe niet meer plaats vindt. Daarmee wordt het aanstellingsbeleid gewijzigd. De instemming van de DOR is voor dit besluit dus vereist. Vast staat dat de maatregel van de vacaturestop minstens drie maanden zal duren. Deze termijn is niet zo gering dat het instemmingsrecht maar buiten beschouwing moet worden gelaten. Ook het verweer dat in het verleden vaker een tijdelijke vacaturestop is geweest zonder overleg met en instemming/advies van de ondernemingsraad, kan niet leiden tot het oordeel dat ten aanzien van het op 26 juli 2002 genomen besluit tot de vacaturestop geen instemmingsrecht van de DOR vereist zou zijn. Wijst de vordering toe. (JAR 2002/245

Gerechtshof:

De onderhavige vacaturestop is geen regeling op het gebied van het aanstellingsbeleid als bedoeld in artikel 27 lid 1 sub e WOR. De in dit artikel genoemde regelingen betreffen het sociale beleid binnen de onderneming. Blijkens de wetsgeschiedenis is het niet de bedoeling van de wetgever geweest de ondernemingsraad een instemmingsrecht te geven met betrekking tot de wijziging van primaire arbeidsvoorwaarden. Tegen die achtergrond kan het besluit van de ondernemer om tijdelijk geen werknemers aan te nemen of in bepaalde functies aan te stellen niet worden beschouwd als een besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling op het gebied van het aanstellingsbeleid dat de instemming van de OR zou behoeven. Dit besluit is immers nog fundamenteler dan een besluit op het gebied van de primaire arbeidsvoorwaarden en ligt op het terrein van overleg met de vakbonden. Ontheffing in een individueel geval van de vacaturestop doet hier niet aan af, het karakter van de vacaturestop wijzigt daardoor niet wezenlijk.

Voorts is de vacaturestop zelf niet een maatregel ter realisatie van de taakstelling maar hangt samen met besluiten die aan de taakstelling invulling zullen geven. Gezien de omvang van de te realiseren besparingen, acht het hof het aannemelijk dat deze besluiten ter advisering aan de DOR zullen worden voorgelegd. De vacaturestop kan niet als deelbesluit van deze later te nemen besluiten worden aangemerkt of aangemerkt als strijdig met het adviesrecht vooruitlopend op de besluitvorming. Het is niet gesteld dat vacatures die nu vallen niet alsnog kunnen worden vervuld indien de uiteindelijke besluiten tot invulling van de taakstelling dat meebrengen. Het is niet aannemelijk dat de invoering van de vacaturestop tot gevolg zal hebben dat het advies op de te nemen besluiten niet van wezenlijke invloed kan zijn.
De vordering van de DOR wordt afgewezen. (JAR 2003/15)

Hierop stelt de DOR beroep in cassatie in. De Staat meent dat de DOR geen belang meer heeft bij dit beroep, omdat de vacaturestop inmiddels is opgeheven, de DOR niet in de proceskosten kan worden veroordeeld en geen bodemprocedure is ingeleid. De DOR stelt wel belang te hebben bij het beroep en bij vervolgprocedures gezien dreigende herhaalde invoering van de vacaturestop, het belang van de voorliggende vraag en de verdeeldheid tussen partijen over de beantwoording daarvan.

Hoge Raad:

Het beroep op niet-ontvankelijkheid slaagt. De DOR heeft niet weersproken dat de vacaturestop is opgeheven. De DOR heeft aldus bereikt hetgeen hij met het kort geding beoogde en heeft daarom geen belang meer bij zijn cassatieberoep. Nu de DOR in hoger beroep op grond van artikel 22a WOR niet in de kosten kan worden veroordeeld en de door hem gemaakte kosten op grond van artikel 22a WOR voor rekening van de Staat komen, heeft de DOR in zoverre ook geen belang meer bij het cassatieberoep. De DOR wordt bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
De Hoge Raad verklaart de DOR niet-ontvankelijk.

DATUM UITSPRAAK: 10 september 2004
RECHTERLIJK COLLEGE: Hoge Raad
NAAM PARTIJEN: Staat der Nederlanden / DOR Ministerie van Justitie
VINDPLAATS: JAR 2004/238

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht