Arbeidsvoorwaarden
Uitspraak: Wijziging pensioenpremie mag niet, ondanks instemming OR

Uitspraak: Wijziging pensioenpremie mag niet, ondanks instemming OR

Mag de werkgever de pensioenpremie met instemming van de OR wijzigen in een premieverdeling werkgever/werknemer? (ECLI:NL:RBOBR:2015:3873 en PJ 2015/128)

Uitspraak Kantonrechter Den Bosch: Nee, het voorstel tot wijziging kan in het licht van alle omstandigheden van het geval niet als redelijk worden aangemerkt en aanvaarding van de wijziging kan in redelijkheid niet van de werknemer worden gevergd. Daaraan doet niet af dat de OR met de wijziging heeft ingestemd en dat blijkbaar een groot aantal werknemers heeft ingestemd met de wijziging, althans daartegen geen overwegende bezwaren heeft.

Situatie

NRF ontwikkelt, produceert en distribueert warmtewisselaars (radiateuren) en aanverwante producten. De pensioenpremie komt geheel voor rekening van de vennootschap. In december 2013 hebben NRF en de OR een principe akkoord gesloten m.b.t. het versoberen van arbeidsvoorwaarden, w.o. het wijzigen van de premievrije deelname aan het pensioen. De OR heeft een schriftelijke peiling gehouden om na te gaan of de medewerkers de resultaten van de afspraken accepteren. De meerderheid heeft ingestemd met het akkoord. NRF en de OR hebben in januari 2014 de Overeenkomst Aanpassing Arbeidsvoorwaarden ondertekend. Hierin staat dat de verdeling van de bijdrage in de pensioenpremie 66,66% door werkgever en 33,33 % door werknemer wordt, met een afbouwtermijn. De arbeidsvoorwaarden zijn hierop aangepast. De vorderingen van FNV en de werknemers strekken tot nakoming van de oude pensioenpremieverdeling.  

Kantonrechter

Partijen zijn het erover eens dat de afspraken van NRF met de OR de werknemers niet bindt.
Van een wijzigingsbeding ex art 7:613 BW is geen sprake. Het is dus de vraag of NRF de wijziging eenzijdig heeft mogen doorvoeren c.q. of de werknemers terecht geweigerd hebben die wijziging te accepteren.

De Ktr ziet gelet op de rechtspraak geen aanleiding een andere maatstaf aan te leggen dan die in het Stoof/Mammoet-arrest (HR 11 juli 2008 ECLI:NL:HR:2008:BD1847)  (zoals NRF voorstaat). Materieel zal deze toets niet anders uitvallen dan de door FNV c.s. gewenste toets aan art 6:248 lid 2 BW. Er moet een antwoord worden gevonden op de vragen:
-of er sprake is van gewijzigde omstandigheden die voor NRF reden kunnen zijn wijziging van de overeenkomst voor te stellen;
-of het voorstel tot wijziging in het licht van alle omstandigheden van het geval redelijk is;
-en of aanvaarding van de wijziging in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd.
De fabrieken van NRF schrijven al jaren achtereen rode cijfers. Het bedrijf is steeds meer een handelsbedrijf geworden en steeds minder een productiebedrijf. Volgens NRF loont het niet meer in Nederland standaard producten te maken omdat deze elders veel goedkoper worden gemaakt. Het volume in massaproductie is steeds afgenomen en vervangen door op maat gemaakte specifieke producten. Dit heeft tot gevolg dat er op de zelf gefabriceerde producten steeds meer verlies wordt geleden. Het is daarom noodzakelijk, teneinde te vermijden dat de fabrieken worden gesloten, de productiekosten te verlagen. NRF heeft aldus voldoende onderbouwd dat er aanleiding is de wijziging voor te stellen. Daarmee is de 1e vraag bevestigend beantwoord. 

De 2e vraag kan niet positief worden beantwoord. Hier moeten alle omstandigheden worden meegewogen, w.o. de aard van de gewijzigde omstandigheden die tot het voorstel aanleiding hebben gegeven, aard en ingrijpendheid van het voorstel, het belang van NRF bij het voorstel en het belang van de werknemers bij het ongewijzigd blijven van arbeidsvoorwaarden. Hier is sprake van wijziging van een primaire arbeidsvoorwaarde. De bijdrage in de pensioenpremie brengt immers verlaging van het nettoloon mee. Deze verlaging bedraagt kennelijk, afhankelijk van de hoogte van het loon, 3,5% tot 6%. Het gaat dus om een substantiële verlaging. Het belang van de werknemers bij het ongewijzigd blijven van het (netto)loon is evident en komt groot gewicht toe. Waar de rechter zich in het algemeen terughoudend moet opstellen m.b.t. het goedkeuren van eenzijdige wijziging van een arbeidsvoorwaarde door een werkgever, geldt dat temeer t.a.v. een wijziging die verlaging van het nettoloon ten gevolge heeft. Van betekenis is voorts dat de fabrieken van NRF kennelijk verliesgevend zijn, maar dat niet is gesteld of gebleken dat, zonder de onderhavige wijziging, sluiting ervan onafwendbaar is of faillissement onafwendbaar is. Integendeel, NRF maakt blijkens de gedeponeerde jaarrekeningen ieder jaar een behoorlijke winst. De wijziging van de arbeidsvoorwaarden is dus bepaald nog geen ultimum remedium. Daarom kan de wijziging niet als redelijk worden aangemerkt.

Dit brengt mee dat aanvaarding van de wijziging in redelijkheid niet van de werknemers kan worden gevergd. Daaraan doet niet af dat de OR met de wijziging heeft ingestemd en dat blijkbaar een groot aantal werknemers heeft ingestemd met de wijziging, althans daartegen geen overwegende bezwaren heeft. De vorderingen zijn dus toewijsbaar.

Instantie         Ktr ‘s-Hertogenbosch 28 mei 2015
Partijen          Federatie Nederlandse Vakbeweging en Eiser(es) 2 t/m Eiser(es) 19/Nederlandse Radiateuren Fabriek BV
Vindplaats     ECLI:NL:RBOBR:2015:3873 en PJ 2015/128

Sprengers Advocaten Utrecht

Deel dit bericht