Verstrekken opdracht deskundige
Uitspraak: Adviesopdracht extern deskundige

Uitspraak: Adviesopdracht extern deskundige

Is het advies dat de Adviescommissie uitbrengt aan de minister over de kerntaken van de onderneming te beschouwen als een besluit tot vaststelling van die taken en daarmee op grond van artikel 25 lid 1 WOR een besluit waarover de OR het adviesrecht toekomt? En indien dit wordt nagelaten het besluit kennelijk onredelijk is? (ROR 2002/26)

Uitspraak OK: Nee, nu de Adviescommissie niet in zelfstandigheid de omvang en taken kan bepalen en bovendien sprake is van een voorstel kan niet worden gesproken over een besluit conform artikel 25 lid 1 WOR. 

Situatie: 

In februari 2001is door de ministers van VWS en Binnenlandse Zaken besloten een adviescommissie (de Commissie Abeln) in te stellen, die onder meer zou moeten adviseren over de huidige politieke en maatschappelijke opvattingen over de taken van de Inspectie. Op verzoek van de Commissie Abeln heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg over een aantal door de commissie te onderzoeken kwesties Bureau Berenschot opgedragen advies uit te brengen. 

Naar aanleiding van het door de commissie Abeln opgestelde advies, heeft de minister haar standpunt met betrekking tot het rapport kenbaar gemaakt in een brief aan de Tweede Kamer. In deze brief merkt zij o.a. op dat zij het eens is met het pleidooi van de commissie Abeln voor terugkeer naar kerntaken en zij schrijft in dit verband : "De Inspecteur-generaal legt mij dit najaar een voorstel ten aanzien van de kerntaken voor." 

Tussen de ondernemingsraad en de ondernemer is in 2001 verschil van mening ontstaan over de vraag of advies gevraagd had moeten worden voorafgaand aan het inschakelen van de Commissie Abeln en Bureau Berenschot. De Bedrijfscommissie was van oordeel dat vanwege het primaat van de politiek (art. 46d WOR) met betrekking tot het inschakelen van de Commissie Abeln geen advies gevraagd had hoeven worden, maar dat het formuleren van de opdracht aan Bureau Berenschot adviesplichtig was op grond van art. 25 WOR. 

De bestuurder heeft de Bedrijfscommissie laten weten dat hij in toekomstige situaties de door de Bedrijfscommissie geadviseerde gedragslijn zal volgen om de OR vroegtijdig te betrekken bij de voornemens, die voortvloeien uit het rapport Abeln. Bij brief van 17 juni 2002 heeft de bestuurder aan de minister een voorstel gedaan met betrekking tot de kerntaken van de Inspectie. Over dit voorstel is uitgebreid voorafgaand overleg gevoerd met de hoofdinspecteurs. 

De OR heeft tegenover de bestuurder laten weten dat hem met betrekking tot dit voorstel adviesrecht toekomt. De bestuurder deelt dit standpunt niet. De minister schreef de Tweede Kamer bij brief van 20 juni 2002, naar aanleiding van het in de pers bekend geworden voorstel van de Inspecteur, dat zij naar aanleiding van dit voorstel een standpunt zal bepalen en dat dit standpunt verwerkt zal worden in het werkplan voor de Inspectie dat 1 januari 2003 ingaat. De ondernemingsraad ging in beroep.

Ondernemingskamer: 

De minister heeft in 2001 de Inspectie opdracht gegeven met een voorstel te komen inzake de kerntaken. Dit voorstel kan niet als een besluit worden aangemerkt. De minister is namelijk niet aan het voorstel gebonden. De zelfstandigheid van de Inspectie ziet op de wijze van uitoefening van de toebedeelde taken en uiteraard niet op de toebedeling van die taken als zodanig. Het voorstel van de bestuurder betreft dus een ambtelijk advies. 

Het primaat van de politiek ex art. 46d WOR buiten beschouwing gelaten, kan pas van een besluit in de zin van art. 25 WOR worden gesproken, als de minister van VWS zijn voornemens met betrekking tot de kerntaken van de Inspectie kenbaar maakt. Dit neemt niet weg dat het voor de hand had gelegen dat de bestuurder advies aan de OR had gevraagd, alvorens zijn voorstel aan de minister te doen. De OR zal als belangrijk orgaan van de onderneming (de kwalificatie in dit verband van de OR als derde komt weinig begrijpelijk voor) bij verdere besluitvorming over de vormgeving van de kerntaken een belangrijke rol moeten spelen. Bovendien valt niet in te zien waarom met de hoofdinspecteurs over het voorstel wel uitvoerig overleg is geweest, maar niet met de OR. De ondernemingsraad zou, in geval van rechtsgeldig beroep op het primaat van de politiek, wellicht anders zelfs geheel buiten het debat over de kerntaken van de Inspectie blijven. Daar komt nog bij dat de bestuurder naar aanleiding van het advies van de Bedrijfscommissie bij de OR de verwachting heeft gewekt dat hij in ieder geval zou worden betrokken bij deze besluitvorming. De Ondernemingskamer wijst het verzoek af.

DATUM UITSPRAAK: 2 augustus 2002
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: OR Inspectie voor de Gezondheidszorg van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport / Staat der Nederlanden (Inspectie voor de Gezondheidszorg)
VINDPLAATS: ROR 2002/26

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht