Adviesrecht
Uitspraak: Adviesrecht afzien van besluit

Uitspraak: Adviesrecht afzien van besluit

Heeft de ondernemer een besluit in de zin van art. 25 lid 1 WOR genomen door af te zien van het uitbrengen van een aangepaste offerte in verband met financiële steun van de overheid voor een onrendabele lijn voor openbaar vervoer? (JAR 1997/243)

Uitspraak Ondernemingskamer: Nee, dit is geen besluit om de exploitatie van de lijn te beëindigen. Het is niet onbegrijpelijk dat nu geen offerte is uitgebracht. Het is onvoldoende gebleken dat aan deze beslissing een plan ten grondslag ligt dat bij wijze van 'salamitechniek' wordt uitgevoerd. (artikel 25 lid 1 WOR)

Situatie:

NS Reizigers heeft bij de overheid een verzoek ingediend voor een financiële tegemoetkoming tot 1999 voor 30 onrendabele lijnen in heel Nederland. Dit verzoek is door de minister gehonoreerd met uitzondering van het verzoek om financiële steun voor de lijn Almelo-Mariënberg. De minister wilde alternatieven voor die lijn bekijken, waarna Oostnet (een regionale vervoersonderneming) een goedkoper plan voor de exploitatie van die lijn heeft gepresenteerd. Naar aanleiding hiervan heeft NS Reizigers besloten om geen aangepast plan voor het traject Almelo-Mariënberg in te dienen. Volgens de OR NSR betrof dit laatste besluit een adviesplichtig besluit op grond van art. 25 lid 1 onder c en/of d WOR. De OR verzocht de ondernemer dit besluit alsnog ter advies aan hem voor te leggen. NSR was hiertoe niet bereid. De ondernemer stelde dat de lijn Almelo-Mariënberg niet aangemerkt kon worden als een belangrijk onderdeel van NSR en dat de mogelijke overgang van dit traject naar Oostnet niet zou leiden tot een belangrijke inkrimping van de werkzaamheden van NSR. De OR deelde die mening niet nu NSR met het afstoten van de eerste onrendabele lijn een nieuw tijdperk inluidt, met structurele gevolgen voor de langere termijn. Volgens de OR moet worden voorkomen dat NSR het adviesrecht kan omzeilen door het aantal lijnen stapsgewijs te verminderen. De OR ging in beroep.

Ondernemingskamer:

De stelling van NSR dat een besluit om 'iets' niet te doen geen besluit in de zin van art. 25 lid 1 WOR is, cq kan zijn, hoeft niet onder alle omstandigheden juist te zijn. In dit geval kan echter aan het gestelde besluit van NSR om geen aangepaste offerte aan de minister voor te leggen, niet de conclusie worden verbonden dat NSR tot opheffing van de exploitatie van die lijn zou hebben besloten. De politieke besluitvorming is in deze zaak nog niet afgerond, zodat het allesbehalve vaststaat dat het voornemen van de minister om die lijn niet op te nemen in het met NSR te sluiten contract, ook werkelijkheid wordt. Verder is het gelet op de lopende onderhandelingen niet onbegrijpelijk dat NSR er van af heeft gezien om hangende die besluitvorming een aangepaste offerte uit te brengen. Ook dat impliceert nog niet de beëindiging van de exploitatie van die lijn door NSR. Ook is niet voldoende gebleken dat achter het handelen van NSR een plan ten grondslag ligt dat nu bij wijze van 'salami-techniek' ten uitvoer wordt gelegd, of dat dit handelen anderszins blijk geeft van een besluit waarmee NSR een 'nieuw tijdperk' inluidt en/of dat 'structurele gevolgen op de langere termijn voor NSR' heeft. Een besluit als waartegen het beroep zich richt is dus (nog) niet genomen. De OR is niet ontvankelijk in zijn verzoek.

DATUM UITSPRAAK: 23 oktober 1997
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer
NAAM PARTIJEN: Ondernemingsraad NS Reizigers BV / NS Reizigers BV
VINDPLAATS: JAR 1997/243; ROR 1997/22

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht