Faillissement en surseance
Uitspraak: Adviesrecht bij surseance (2)

Uitspraak: Adviesrecht bij surseance (2)

Is met de aanvraag van surseance een besluit tot beëindiging van de activiteiten van IJsselwerf genomen? (JOR 2000/242)

Uitspraak Ondernemingskamer: Nee, dit is onvoldoende uit het enquêteverslag komen vast te staan. De OR komt daarom geen adviesrecht toe.

Situatie:

Op 21 oktober 1999 verklaarde de Ondernemingskamer dat bet besluit tot het aanvragen van surséance van betaling leidt tot een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming alsook in de verdeling van bevoegdheden binnen de onderneming. Het besluit tot aanvragen van een surséance was daarom adviesplichtig op grond van art. 25 lid 1 onder e WOR. De Ondernemingskamer oordeelde verder dat er op dat moment nog onvoldoende gegevens beschikbaar waren om te kunnen oordelen dat, zoals de OR stelde, in het besluit om surseánce van betaling aan te vragen een besluit tot beëindiging van de activiteiten van IJsselwerf ligt besloten. Daartoe werd de uitslag van de inmiddels gelaste enquête afgewacht. Nadat het enquêteverslag was verschenen verzocht de OR de Ondernemingskamer de behandeling van het verzoek voort te zetten. Daarbij handhaafde de ondernemingsraad het verzoek om te verklaren dat de ondernemer bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot het besluit tot beëindiging van alle activiteiten van IJsselwerf heeft kunnen komen. 

NB: Deze uitspraak is vernietigd door een uitspraak van de Hoge Raad van 6 juni 2001!

Ondernemingskamer:

Uit het enquête-onderzoek is naar voren gekomen dat er geen aanwijzingen zijn dat de Holding willens en wetens heeft aangestuurd op een onnodige surséance van IJsselwerf. Wel was sprake van onvoldoende pogingen ter voorkoming van een situatie waarin het aanvragen van surséance tenslotte onontkoombaar was. Van grond voor het door de OR gevreesde "opofferen" van IJsselwerf aan de Wilton Fyenoord transactie is de enquêteur niet gebleken. De oorzaak van discontinuïteit van IJsselwerf is gelegen in het uitblijven van orders, niet in de Wilton Fyenoord transactie. Het aanvragen van surseance is, volgens het onderzoeksrapport, niet voorbarig geweest. Uit oogpunt van liquiditeit had de aanvraag door middel van het incasseren van uitstaande bedragen weliswaar nog enige tijd uitgesteld kunnen worden, maar het onvermijdelijke bekend worden van het definitief niet doorgaan van de RoRo-order maakte onmiddellijk ingrijpen door een bewindvoerder noodzakelijk. 

Door het succesvolle optreden van de bewindvoerders en de door hen aangestelde interim-manager is de oplevering van bouwnummer 275 gelukt en daarmee is de reële dreiging van een faillissement afgewend. Blijkens het binnen enkele weken na de surseance-aanvraag verschenen jaarverslag van de Holding over 1998 ligt het door FNV Bondgenoten verweten doorgaan met nieuwbouw te Schiedam zonder IJsselwerf en de IJsselwerf-werknemers alsnog in het voornemen van de Holding. Volgens de onderzoeker heeft de Holding te lang gewacht met het aangekondigde noodzakelijke nagaan van de vraag hoe tot een concurrerend prijsniveau kon worden gekomen. 

De onderzoeker is niet gebleken dat vanaf het begin van de onderhandelingen over de Wilton Fyenoord transactie het voornemen van de Holding is geweest om IJsselwerf niet naar Schiedam mee te nemen maar na verloop van tijd in Schiedam opnieuw met nieuwbouw te beginnen. Dit is ook niet plausibel. Het aanvankelijke voornemen om de nieuwbouw naar Schiedam te verhuizen en daar zonder onderbreking voort te zetten is gefrustreerd door gebrek aan financiering voor de noodzakelijke investeringen en, los daarvan, door het uitblijven van orders die het IJsselwerf mogelijk hadden moeten maken om de tijd tot die verhuizing door te komen. In deze weergave van het onderzoek en ook overigens in het verslag daarvan, kan geen steun worden gevonden voor de juistheid van de door de OR verdedigde stelling. Onvoldoende is dus komen vast te staan dat een besluit tot beëindiging van de activiteiten van IJsselwerf is genomen. Daarom wordt het verzoek van de ondernemingsraad afgewezen. 

DATUM UITSPRAAK: 9 november 2000 
RECHTERLIJK COLLEGE: Ondernemingskamer 
NAAM PARTIJEN: YVC IJsselwerf BV/ Ondernemingsraad van YVC IJsselwerf BV 
VINDPLAATS: JOR 2000/242

Advokatenkollektief Utrecht

Deel dit bericht